Tips bij het gebruiken van kaarsen:

1. Laat kaarsen niet zonder toezicht branden!

2. Alvorens een kaars aan te steken moet de lont tot ca. 1 cm afgeknipt worden.

3. Ondergronden moeten voldoende groot zijn en niet brandbaar zijn.

4. Zet brandende kaarsen loodrecht en minimaal 10 cm uit elkaar, en niet nabij andere warmtebronnen.

5. Vermijd tocht en de nabijheid van brandbare stoffen.

6. Bij dikke kaarsen moet een opstaande rand regelmatig worden weggesneden.

7. Als de kaars walmt moet ze gedoofd worden en de lont moet ingekort worden.

8. Kaarsen met meerdere wieken branden tot de vloeibare massa de buitenrand bereikt heeft, dan de kaars doven.

9. Bij drijfkaarsen moet de vaas tot 4 cm van de bovenkant gevuld zijn met water.

10. Een kaars in een windlicht vraagt een windlicht dat minstens dubbel zo breed is als de kaars.

11. Houd kaarsen buiten het bereik van kinderen.

12. Kaarsen doven door de wiek in de vloeibare massa te dompelen. Daarna de lont terug in de oorspronkelijke positie zetten.

13. Tocht en airconditioning doen kaarsen druipen.

14. Na het doven van de kaars komt er soms een zwart bolletje erop, om die eraf te halen, dan brand de kaars het mooiste.